Jaren geleden, toen grote fabrieken zoals Ferrero zich in Piemonte vestigden en er in deze valleien een bloeiende glasindustrie ontstond, ruilden veel landbouwers hun boerderij in voor een vaste baan in de fabriek en een appartementje in de stad.
Men zegt dat de boeren in de buurt van de Ferrero-fabriek van hun baas te horen kregen dat ook hun land waardevol was en ze hun boerderijen niet mochten verwaarlozen. Gelukkig, want nu vind je hier namelijk de Barolo wijnheuvels die Unesco werelderfgoed zijn geworden.
Helaas was dit niet het geval in de Bormida-valleien. De enigen die in de landbouw bleven werken en op het platteland bleven wonen, waren degenen die nergens anders voor geschikt waren. Ze werden daarom als losers beschouwd. “Boer” werd bijna een scheldwoord en de Bormida-valleien liepen langzaam maar zeker leeg.
Je zou denken dat die mentaliteit in de tussentijd is veranderd. Helaas is niets minder waar. Een paar jaar geleden vertelde een vriendin mij bijvoorbeeld dat ze niet waren uitgenodigd voor de bruiloft van een familielid omdat haar man “maar een boer” was.
Tot voor kort hadden Italiaanse stadsmensen medelijden met die arme boertjes die in plaatsen als de onze moesten wonen, in the middle of nowhere.
Nu, met de covid-crisis, is dat plotseling veranderd. Tijdens de eerste lockdown voelden vele stedelingen zich gevangen in hun dure appartementen, sommigen zelfs zonder terras of balkon, terwijl de “arme boeren” genoten van de ruimte om hen heen en de vrijheid die zulke kleine bewoonde valleien bieden.
Deze ervaring in combinatie met een steeds grotere groep thuiswerkers zorgt ervoor dat niet enkel de buitenlanders, maar ook steeds meer Italianen de minder bevolkte, groene valleien aan het herontdekken zijn. Een radicale ommezwaai verwachten we niet, maar wie weet …